Opdracht 3
Lees de versie van Roodkapje van Charles Perrault en los nadien de vragen op.
Vragen
1) Welke verschillen zijn er met de versie van Roodkapje die jij kent?
2) Welke gelijkenissen zijn er?
3) Welke gelijkenissen zijn er met de trailer van Red Riding Hood (zie opdracht 2)?
4) Welke verschillen zijn er met Red Riding Hood?
5) Welke versie vind jij het beste?
6) Welke versie vind je het meest geschikte voor jonge kinderen? Motiveer je keuze!
7) Welk plot verkies jij? Motiveer je keuze.
Roodkapje - Charles Perrault
Er leefde eens op een dorp een allerliefst meisje, het aardigst schepseltje dat men ooit gezien had. Zij was de lieveling van ieder die haar kende, en vooral haar moeder en haar grootmoeder hielden ontzaglijk veel van haar. Zij droeg gewoonlijk een roodkleurig kapje, 't welk zij eens op haar verjaardag gekregen had en haar zoo goed stond, dat zij algemeen onder den naam ‘Roodkapje’ bekend was.
Op een zekere dag, toen hare moeder wafels gebakken had, zeiden deze tot haar: ‘Kindlief, ge moest eens naar uwe grootmoeder gaan en eens vragen hoe zij het maakt, want ik hoor dat zij ziek is, - neem dan tevens enige wafels en dit potje boter voor haar mede.’ Roodkapje voldeed dadelijk aan dit verzoek en ging op weg naar haar grootmoeder, die in een naburig dorp woonde. De wafels en de boter deed zij in een mandje en hing dit aan haar arm. Om het dorp te bereiken, waar haar grootmoeder woonde, moest zij een groot bos door, doch dewijl zij deze wandeling reeds dikwijls gedaan had en het prachtig weer was, stapte zij welgemoed en vrolijk zingende onder de zware bomen voort. Doch bijna aan den uitgang van het bos gekomen zijnde, zag Roodkapje eensklaps een grote wolf, die recht op haar aan kwam en dadelijk grote lust had om haar te verslinden, maar dit plan niet durfde te volvoeren, omdat dicht bij hen houthakkers aan het werk waren.Toen hij vlak bij haar was, sprak hij Roodkapje beleefd aan en vroeg haar waar zij heenging. Het lieve meisje, niet wetend hoe gevaarlijk het is tegen een wolf in een donker bos te praten, antwoordde: ‘Ik ga naar mijne grootmoeder, om te vragen hoe zij het maakt, en om haar deze wafels en dit potje boter te brengen.’ ‘Woont uwe grootmoeder ver van hier?’ vroeg de wolf. ‘O ja,’ antwoordde Roodkapje, ‘zij woont in het eerste huisje van het dorp dat gij daar kunt zien liggen.’ De wolf, die dadelijk boze plannen beraamde, hernam: ‘Wel, dan kon ik haar ook wel eens gaan opzoeken; ik zal dit pad volgen, neem gij dan het andere dat ginds heenloopt, wij zullen dan eens zien wie er het eerste is.’ De wolf liep onmiddellijk, zo hard als hij kon, langs het kortste pad, terwijl Roodkapje een omweg nam en zich al lopende nog ophield met het nalopen van kapellen en plukken van bloemen, die langs de weg groeiden.
De wolf had spoedig de woning van de grootmoeder bereikt en klopte aan de deur. ‘Wie is daar?’ vroeg de oude vrouw. ‘Ik ben het grootmoeder, uw kleinkind Roodkapje,’ antwoordde de wolf, de stem van het kind zo goed mogelijk namakende; ‘ik breng u enige wafels en een potje boter.’ De goede, oude vrouw, die ziek te bed lag en niets kwaads vermoedde, riep hierop: ‘Trek maar aan het touw dat buiten de deur hangt, dan gaat de klink in de hoogte.’ De wolf volgde dezen raad op en de deur ging open. Hij trad binnen en sprong onmiddellijk op de ongelukkige oude vrouw. In enkele minuten at hij haar geheel op, want, doordien hij sinds drie dagen geen voedsel had gevonden, was hij buitengewoon hongerig. De wolf deed daarna de deur weder dicht en ging in het bed van de oude vrouw liggen om Roodkapje op te wachten. Spoedig daarna verscheen deze voor de deur. Klop! klop! ‘Wie is daar?’ Eerst schrok Roodkapje toen zij deze schorre stem hoorde, maar denkende dat hare grootmoeder wellicht koude gevat had, antwoordde zij: ‘Ik ben het, lieve grootmoeder, uw Roodkapje. Ik kom u wat lekkers brengen en tevens eens horen hoe het met u gaat.’ De wolf hernam hierop, zoo zacht mogelijk sprekende: ‘Trek maar aan het touw, dat buiten de deur hangt, dan gaat de klink in de hoogte.’ Roodkapje trok aan het touw en de deur ging open. De wolf die zich onder de beddenlakens verborgen hield, zei, zodra Roodkapje in de kamer kwam, terwijl hij zijn best deed zijn stem zoo zwak mogelijk te maken: ‘Zet het mandje maar op een stoel, kindlief, trek je kleertjes uit en kom dan gauw bij mij in bed liggen.’ Roodkapje deed wat haar gevraagd werd, ontkleedde zich en stapte in bed. Zij stond echter verbaasd over de vreemde vertoning die haar grootmoeder in haar nachtgoed maakte en zei daarom:
‘Grootmoeder, wat hebt ge lange armen!’
‘Zoveel te beter kan ik u omhelzen, mijn kind.’
‘Grootmoeder, wat hebt ge grote oren!’
‘Zoveel te beter kan ik u verstaan.’
‘Grootmoeder, wat hebt ge grote ogen!’
‘Zoveel te beter kan ik u zien.’
‘Grootmoeder, wat hebt ge grote tanden!’
‘Zoveel te beter kan ik u verslinden:’ - dit zeggende viel de laaghartige wolf op Roodkapje aan, en at haar met een paar happen geheel op.